Categorieën
Gelegenheidswoordenboekjes

Het toilet van Couperus

Een gelegenheidswoordenboekje vanwege de 100e sterfdag van de Nederlandse schrijver Louis Couperus.

Op 16 juli 2023 is het precies 100 jaar geleden dat Louis Couperus (1863-1923) overleed. Deze Nederlandse schrijver schreef poëzie, romans, reisverslagen en columns. Hij was een van de eerste vertegenwoordigers van het literaire naturalisme. Tot zijn bekendste werken behoren Eline Vere (1889), De Stille Kracht (1900), De boeken der kleine zielen (1901) en Van oude menschen, de dingen, die voorbijgaan (1906).

Louis Couperus door M. Goldsmid [via Wikimedia Commons]

De 100e sterfdag van Couperus inspireerde ons tot het maken van dit gelegenheidswoordenboekje. Alle honderd hier opgenomen woorden komen voor als lemma in het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT). Moeilijk was het niet om die te vinden. In totaal herbergt dat woordenboek bij 3726 trefwoorden een of meer citaten uit 21 verschillende titels van Couperus!

Louis Couperus hechtte groot belang aan een welverzorgd uiterlijk en aan zijn kleding. Ook bij de beschrijving van zijn romanpersonages besteedde hij daar veel aandacht aan. Daarom hebben we als thema voor dit gelegenheidswoordenboekje gekozen voor woorden die betrekking hebben op kledingstukken, schoeisel, modeaccessoires en haardrachten. Samen vormen zij het toilet van Couperus.

Elk trefwoord bevat een link naar de onlineversie van het WNT. Na elk trefwoord volgt de definitie ervan in de betekenis die Couperus heeft gebruikt én het bijbehorende citaat uit het WNT.

Met dit woordenboekje hoopt het Instituut voor de Nederlandse Taal het werk van Couperus levend te houden en enige bijzondere maar ook enkele heel gewone woorden over kleding en haardracht voor het voetlicht te brengen. Daarnaast willen we ook graag wijzen op de prachtige definities die de redacteuren van het WNT hebben gegeven voor ogenschijnlijk eenvoudige woorden, als bril en strik.

aigrette

Toefje veren als versiersel, oorspronkelijk van de kleine zilverreiger, Egretta garzetta garzetta. Ook in toepassing op een sieraad van edelstenen in de gedaante van zulk een toefje.

In heur kapsel een flikkerende aigrette van diamanten,

(Eline Vere 1889: 1, 71)
Kleine zilverreiger [via Wikimedia Commons]

baltoilet

Een gewone term voor balkleding.

Waar heur baltoilet, als een ijle wolk van lichtblauwe tulle, in een wazige teederheid lag uitgespreid,

(Eline Vere 1889: 1, 91)

blouse

In het Nederlands meest als benaming voor een vrouwenlijfje met mouwen, als bovenkleding; soms ook in toepassing op een jongenskiel; zelden van een arbeiderskiel.

Een pijnlijk nauwe blouse van donkere zij,

(De Kleine Zielen 1901: 1, 15)

bolero

Kort, strak damesmanteltje met of zonder (geborduurde) mouwen, lapellen en kraag, en altijd open gedragen.

— Zij vond vooral een bonten bolero prachtig en verwonderde zich wat dat toch voor twee soorten bont was, maar zij zeide er niets van,

(De Kleine Zielen 1901: 1, 82)
Bolero [via Wikimedia Commons]

boord

Aan mansoverhemden. Gesteven en gestreken linnen rand om de halsopening, hetzij opstaande, hetzij omgeslagen (staande of liggende). Bij uitbreiding: Losse linnen halskraag, op het overhemd met knoopjes enz. bevestigd, en ook wel door dames gedragen.

Lili kon net zijn glanzend boordje bewonderen en de pandjes van zijn jas … keurig!

(Eline Vere 1889: 1, 90)

bouffante

Eigenlijk: een soort van halsdoek, voorheen door vrouwen gedragen, doch hier te lande altijd: lange, meest gebreide das van wollen of andere stof, om de hals, ter beschutting tegen de koude gedragen. Thans van lieverlede minder gebruikelijk.

Zij zag hem nader komen …, de flambard een weinig schuins, de bouffante met de franje affladderend van zijn schouder,

(Eline Vere 1889: 1, 169)
Cartoon in Zutphense Courant 24 januari 1931 [via Delpher]

bracelet

Ring of band, veelal van edel metaal, als sieraad, thans alleen door vrouwen, om de pols gedragen; armband.

Zij droeg geen ringen, geen braceletten; zij had iets zeer gewild eenvoudige en jonkvrouwelijk stijfs,

(Eline Vere 1889: 1, 36)

bril

In ’t algemeen. Een bekend toestel, bestaande uit twee ovale (voorheen meest ronde) lensglazen, gevat in een metalen (zelden meer hoornen of schildpadden), op de neus rustend garnituur, dat, gewoonlijk met twee metalen veren achter de oren bevestigd, de glazen vóór de ogen doet blijven; dienende om de nadelen, voortvloeiende uit afwijkingen in de brekingskracht van het oog weg te nemen of te verminderen door de lichtstralen te verstrooien of te verzamelen. Aanvankelijk nog wel eens in ’t meervoud (brillen, de twee brillenglazen); vergelijk Frans lunettes.

Mevrouw Van Raat haalde haar bril en haar haakwerk te voorschijn,

(Eline Vere 1889: 1, 109)

briljant

Schittering, luister, en vervolgens concreet voor: schitterende steen, bepaaldelijk: diamant, aan beide zijden met facetten geslepen in de gedaante van twee afgeknotte piramides met de grondvlakken tegen elkander geplaatst (in tegenstelling met de roos- of rosetvorm, waarbij slechts één zijde met facetten geslepen is); steeds ajour gezet.

De lichte druppel, trillende onder de facetten van den briljant aan haar ringvinger,

(Eline Vere 1889: 1, 26)

brokaat

Zware zijden stof, dikwijls met een schering van zilver- of gouddraad, en versierd met ingeweven patronen, voorstellende ornamenten van bloemen, takken, vogels en figuren; voorheen veel gebruikt voor kostbare gewaden en ook wel goud- en zilverlaken genoemd.

Vier jonge meisjes, rijk gedrapeerd in zware stoffen, — goud- en zilverlaken, brocaat en hermelijn,

(Eline Vere 1889: 1, 17)

chiffon

Fijn, luchtig zijden weefsel, effen binding met een ketting van crêpegaren.

— Zij zag er ’s avonds allerliefst uit, in een zwarte gedecolleteerde japon of in een blouse van roze chiffon,

(Langs lijnen van geleidelijkheid [1900:] 31)
Jurk van chiffon [via Wikimedia Commons]

corsage

Het gedeelte van een japon, dat de borst bedekt.

Enkele kleine strikjes, die als vlinders wegscholen op haar, en coeur opengesneden, corsage,

(Eline Vere 1889: 1, 59)

das

Een strook van zijde, wol of eene andere geweven stof, die om de hals gedragen en van voren met een strik gesloten wordt. Vervolgens ook een ineengenaaide, op een of andere wijze om de hals of aan het boord bevestigde strik.

Wie draagt er nu een gemaakte das! In plaats van zelf je das te strikken,

(De Kleine Zielen 1901: 1, 257)

dop

Hoed van halfronde vorm, en vervolgens ook wel herenhoed in het algemeen.

Hij (zette) zijn Boerenhoed niet op, maar een rond dopje,

(De Kleine Zielen 1901: 1, 209)
Dopje [via Wikimedia Commons]

dot

Een kleine massa ineengedraaid en vastgestoken hoofdhaar, een kleine wrong; soms, inzonderheid in Zuid-Nederland ook zonder gedachte aan een kleine massa: wrong, toet.

Haar haar, weggestreken van haar voorhoofd, was achter al opgestoken in een dotje,

(De Kleine Zielen 1901: 2, 6)

duffel

Winteroverjas van duffel, een soort van dikke wollen stof.

(De) vuurwerker … (wachtte) in den besneeuwden tuin, in een dikken duffel, … om het Bengaalsche licht af te steken,

(Eline Vere 1889: 1, 7)

email

Verglaasde stof.

Zenuwachtig speelde zij met een klein medaillon van zwart email en pareltjes,

(Eline Vere 1889: 3, 35)

flambard

Slappe, breedgerande vilten hoed.

Zijn donker gelaat, beschaduwd door den breeden rand van zijn flambard,

(Eline Vere 1889: 1, 167)
Vrouw met flambard [via Wikimedia Commons]

frak

Mansrok.

Georges …, in de onberispelijkheid van zijn frac en zijn gardenia,

(Eline Vere 1889: 1, 57)
Frak [via Wikimedia Commons]

gem

Edelsteen waarin figuren of letters zijn gesneden, of gegraveerd (intaglio) of in reliëf (camee)

Zij stond onwrikbaar, gepantserd in edelsteen-kracht, in kuras van saffier, in gewaad van brilliant, breed omzoomd met gemmen en blanke cameeën,

(Psyche [ed. 1899:] 130)

goed

Het stel kleren dat iemand aan ’t lijf heeft, zijn “pak”, zijn “plunje”, maar evenals deze woorden vaak alleen in toepassing op de bovenkleding.

Laat mij je uitkleeden. — Je zal doodziek worden in dat natte goed,

(Eline Vere 1889: 2, 204)

hoed

Het meer of minder geklede hoofddeksel van allerlei stof en maaksel dat mannen en vrouwen buitenshuis dragen; Europese manshoeden hebben (in tegenstelling van mutsen en petten enz.) altijd een rondlopende rand.

Hij droeg een slappen hoed,

(De Kleine Zielen 1901: 1, 120)

jacquet

Manskledingstuk: pandjasje met weggesneden schoten.

Heeren … in alle mogelijke gradatiën van heerenkleeding: gekleede jas, smoking, jaquet,

(De Kleine Zielen 1901: 1, 115)
Jacquet [via Wikimedia Commons]

jaeger

Onderkledingstuk voor het bovenlichaam uit jaeger vervaardigd, zekere soort van wollen tricotweefsel met grijsbruine kleur; jaeger borstrok.

— In die levendigheid vielen de twee groezelige esthetische dames op door hare onveranderlijke houding: altijd de evening-dress, de Jaegers, de kralen, de lectuur in het dikke boek; de booze blik, omdat er gesproken werd,

(Langs lijnen van geleidelijkheid [1900:] 1, 33)

jaegerborstrok

Een nauwsluitend kledingstuk met mouwen, vervaardigd van jaeger en tussen hemd en bovenkleding gedragen

Deze twee (Duitsche dames) zaten op eenigen afstand; … in zonderling uitgeknipte evening-dress, die borst en armen vertoonde, comfortabel gedekt door een grauwen Jaeger-borstrok, waarover dan nog rustig-weg snoeren van groote blauwe kralen hingen,

(Langs lijnen van geleidelijkheid 1900: 1, 23)

japon

Bovenkleding van de vrouw, bestaande uit lijf en rok (gescheiden of uit één stuk) van dezelfde stof. 

Zij … liet den kanten japon … haar heupen afglijden, 

(Eline Vere 1889: 1, 19)

jas

Mansbovenkledingstuk van verschillende lengte en snit.

Heeren … in alle mogelijke gradatiën van heerenkleeding: gekleede jas, smoking, jaquet, 

(De Kleine Zielen 1901: 1, 115)

kabaai

Deel van de (ongeklede

) dracht van de Nederlands-Indische dames

Jeanne zou haar uit Holland eenige mooie katoentjes voor kabaia’s medebrengen

(Eline Vere 1889: 1, 58)

Zie ook het lemma sarong voor een afbeelding van een kabaai.

kant

Als collectieve stofnaam, te weten als naam van een voortbrengsel van de nijverheid, een koopwaar of een handelsartikel, een middel tot versiering en opschik, enz., 

Haar bruidstoilet …, niet dan wit satijn, zonder kant of strikken,

(Eline Vere 1889: 2, 109)

kapot

Een soort van om het hoofd sluitende dameshoed (Frans capote); veelal in de vorm van het verkleinwoord kapotje.

Cateau in een degelijke zijden japon en degelijken mantel met bont, een kapotje op haar rond blank-rozig vollemaansgezicht, 

(De Kleine Zielen 1901: 1, 64)

kapothoed

Een dameshoed, van de soort welke kapot heet; welke de vorm, de gedaante van een kapot heeft.

De brides van het nuffige capothoedje (hielden) haar gelaat in een zijden lijst … omvat,

(Eline Vere 1889: 2, 21)
Kapothoed [via Wikimedia Commons]

kapsel

Wijze van het haar op te maken; trant waarop het haar van een vrouw getooid of opgemaakt is

Eline kapte haar (een meisje) even uit gekheid met een hoog kapsel, dat iedereen schateren deed,

(Eline Vere 1889: 2, 100)

katoentje

Een soort van katoenen weefsel; katoenen stof.

Jeanne zou haar (de baboe) uit Holland eenige mooie katoentjes voor kabaia’s medebrengen,

(Eline Vere 1889: 1, 58)

kleding

Het zich (door ’t aantrekken van bovenklederen) (aan) kleden, en vandaar vervolgens: de wijze van zich (aan) te kleden; de manier, de trant waarop —, de mode naar welke men (iemand) zich kleedt; de wijze, trant, mode van gekleed (te) gaan, gekleed (te) zijn.

De student was een lange jongen van even in de twintig, met … dien overdreven chic van kleeding van een jong mensch, dat ”meêdoet”, in Leiden,

(De Kleine Zielen 1901: 1, 237)

klep

Naam voor het stijve hetzij nederwaarts, hetzij recht vooruitstekende luifelscherm tot bescherming der ogen, vóór aan een pet enz. of een sjako (een stijf, tamelijk hoog, met een klep voorzien hoofddeksel voor militairen, in de vorm van een afgeknotte kegel).

Zijn voorhoofd … onder den klep van zijn fietspet, 

(De Kleine Zielen 1901: 2, 154)

knoopsgat

Spleetvormige opening in een kledingstuk of gebruiksvoorwerp, waardoor men een knoop kan halen om het kledingstuk enz. te sluiten, of waarin men iets kan dragen of bevestigen.

Zij … wierp hem haar viooltjes in het gelaat, en hij verzamelde ze, en stak ze in zijn knoopsgat,  

(Eline Vere 1889: 2, 59)
Knoopsgat met corsage [via Wikimedia Commons]

kostuum

Kleding waarin men zich vertoont; stel bovenklederen (zonder overjas), pak.

Portretten van F., in verschillende houdingen, in verschillende costumes,

(Eline Vere 1889: 1, 187)

kous

Naar de vorm van het been vervaardigd, gewoonlijk geweven of gebreid beenbekleedsel (met inbegrip van de voet), meestal tot boven de knie reikend; als mannelijk kledingstuk gedragen beneden of onder de broek (als hoedanig het thans echter over het algemeen door de sok vervangen is).

Zij kwam op haar kousen aan, terwijl het licht van den blaker op haar verschrompeld gelaat … een gelen gloed wierp,

(Eline Vere 1889: 2, 123)

kraag

Als benaming voor de omgeslagen of rechtopstaande rand langs de halsopening van een jas, een buis, enz.

Henk … wipte de deur uit, … zijn kraag opzettend, met de handen in de zakken, 

(Eline Vere 1889: 1, 193)

kraal

Benaming voor min of meer rond geslepen stukjes koraal, bestemd om (gewoonlijk tot een snoer aaneengeregen) als sieraad gedragen te worden of om er snuisterijen van te vervaardigen; bij uitbreiding ook voor dergelijke voorwerpen van een andere stof.

Een schoentje … van goudleêr, met kralen,

(Eline Vere 1889: 1, 20)

krul

Met betrekking tot het hoofdhaar. Herhaaldelijk, gewoonlijk als een kurkentrekker gedraaide lok.

Kinderen met die vlasblonde krulletjes en die zachtroze blosjes,

(De Kleine Zielen 1901: 2, 50)

kuif

Bij mensen en sommige dieren. Het opstaande voorhaar.

Zijn dik, glanzend haar was netjes gekamd met een fikschen kuif

(De Kleine Zielen 1901: 1, 2)

laarsje

In verkleinvorm, hetzij ter aanduiding van een schoeisel dat maar weinig boven de enkel reikt, of ter aanduiding van een klein-model-laars (in een van de bovengenoemde toepassingen): aan de vorm laars zelf verbindt men vaak de gedachte aan een groot schoeisel.

Eline … ontknoopte hare smerige laarsjes,

(Eline Vere 1889: 2, 98)

laken

Benaming voor een effen of met keperbinding geweven stof van wollen garen, die door volling zulk een dichtheid verkregen heeft dat men van de draden genoegzaam niets zien kan, zodat zich de oppervlakte wollig, viltachtig en dicht voordoet; ook voor een stuk van die stof zoals dat tot een bepaalde lengte en breedte wordt vervaardigd.

Boeren en boerinnen, glimmende in Zondagsch laken en zijden schorten, 

(Eline Vere 1889: 2, 80)

lijf

Als naam voor kledingstukken of gedeelten van kledingstukken die het lijf  omsluiten; thans inzonderheid voor dat gedeelte van een japon (Frans corps de robe).

Het lijf zit slecht,

(De Kleine Zielen 1901: 1, 200)

linnengoed

Collectieve benaming voor goederen, artikelen, die van linnen (oneigenlijk ook van andere, op linnen gelijkende stoffen) zijn vervaardigd, in het bijzonder voor ondergoed, lijfgoed.

Eene tafel, bezaaid met eenig linnengoed, dat zij moest nazien, kousjes, schortjes, rokjes, 

(Eline Vere 1889: 1, 124)

lint

Benaming voor een smal, bandvormig weefsel, dat in stukken van aanmerkelijke lengte wordt vervaardigd, en dat voornamelijk wordt gebezigd ter versiering van kledingstukken en andere zaken.

Hare portretten …, zeer fijne kopjes met een lint of een collier van paarlen om den hals,

(Eline Vere 1889: 3, 171)

lok

Met betrekking tot het hoofdhaar in toepassing op een van de bosjes waarin het haar bij sommigen van nature verdeeld is.

Op het voorhoofd en in den nek kroezelden wat fijne lokjes,

(Eline Vere 1889: 1, 36)

mijter

Als term in de Rooms-katholieke Kerk. Het hoofddeksel van bisschoppen en ook van hen die krachtens een voorrecht de bisschopsmuts mogen dragen. 

St. Nicolaas kwam …, hij droeg … een gouden mijter op het hoofd,

(Eline Vere 1889: 1, 128)

mof

Een soort van gewatteerde koker, van buiten meestal met bont bekleed, aan de twee einden open, en waarin men de beide handen steekt; als middel tegen de koude; bijna uitsluitend in gebruik bij dames. 

Pakjes, die zij in haar zak en in haar mof had meegebracht,

(Eline Vere 1889: 1, 90)
Vrouw met hoed en mof [via Wikimedia Commons]

muil

Een soort van pantoffel zonder bedekking van de hiel.

Elize kwam binnen …, twee Moorsche muiltjes aan de voeten, 

(Eline Vere 1889: 3, 167)

nachtkleed

Hetzelfde als nachtgewaad (de kledingstukken die men aantrekt om er ’s nachts mede in zijn bed te liggen; meest met betrekking tot vrouwen), doch weinig in gebruik.

Op het verwarde bed … lag Eline in eene verwrongen houding, omwoeld door heur haren en haar verkreukeld nachtkleed,

(Eline Vere 1889: 2, 165)

overjas

Een jas die op straat door heren over de andere kleding wordt gedragen, nu eens een winterjas, dan weer een demi-saison.

Een (jongen) … in een sporthemd, en een blauw overjasje en korten broek,

(De Kleine Zielen 1901: 1, 120)

overschoen

Schoen die over een andere wordt aangetrokken; inzonderheid een bepaald soort van waterdicht schoeisel, gemaakt van guttapercha, en buitenshuis gedragen bij vuile wegen.

Druipnatte regenmantels en beslikte overschoenen

(Eline Vere 1889: 1, 84)
Overschoenen [via Wikimedia Commons]

pantoffel

Eigenlijk als benaming voor schoeisel met laag bovenwerk, dat men dus gemakkelijk aanschiet en weer uittrekt. Onder de pantoffel zitten, zich door zijn vrouw laten beheersen, onder de plak van zijn vrouw zitten.

Hij zit een beetje onder den pantoffel,

(Eline Vere 1889: 1, 108)

parel

Eigenlijk. Een rond of onregelmatig gevormd klompje van dezelfde stof als het parelmoer, dat voortgebracht wordt door de pareloesters en dat zich vormt om van buiten af in de schelp binnengedrongen voorwerpen (zandkorrels enz.).

Daarboven schitterden sterren, en de melkweg scheen een stof van parelen, verspreid aan die geheimzinnige eeuwigheid van vaag blauw,

(Eline Vere 1889: 2, 32)

parelmoer

De eigenaardig zilverachtig glanzende, wit, geel en regenboogkleurige stof waaruit de parelschelp bestaat. Ook sommige zeeslakhorens, zekere nautilus en andere schelpen zijn van deze materie.

Haar binocle van paarlemoêr,

(Eline Vere 1889: 1, 60)

peignoir

Een lang, gemakkelijk huisgewaad voor vrouwen, dat als een mantel wordt aangetrokken.

Eline kwam … binnen, in een wit flanellen peignoir, met loshangend haar,

(Eline Vere 1889: 1, 19)

pelerine

Benaming sedert de 18de eeuw gegeven aan zekere door vrouwen gedragen schoudermanteltjes van verschillende vorm; zo genoemd wegens de gelijkenis met een pelgrimsmantel of kraag.

Zij nam zeer langzaam de wollen pelerine, die zij steeds gewoon was te dragen, van den schouder,

(Eline Vere 1889: 3, 127)
Een zijden pelerine [via Wikimedia Commons]

pels

Als mannenkleding. Een met bont gevoerde mantel of overjas, dikwijls ook met bonten kraag en opslagen, die inzonderheid ’s winters tegen de koude buiten gedragen wordt, doch oudtijds ook een dracht in huis was.

Een ouden grijzen heer, in een pels gehuld,

(Eline Vere 1889: 1, 168)

plastron

Als onderdeel van de herenkleding. Een gesteven front van een overhemd, vooral zulk een dat zonder plooien is.

Het spiegelwitte plastron van zijn overhemd,

(Eline Vere 1889: 1, 217)

pluche

Zekere zware, fluweelachtige, meestal wollen stof met lange pool, gebezigd voor kleding en stoffering.

Hare sortie van wit peluche, met roze satijn gevoerd, 

(Eline Vere 1889: 1, 70)

plunje

Kleding die men aan het lichaam draagt; kledij; kleren die iemand op straat draagt: hoed en mantel.

In de gang ontdeed ze zich van haar plunje. En nu, uit haar langen mantel, kwam ze te voorschijn als enz.,

(De Kleine Zielen 1901: 1, 15)

pony

Als een verkorting voor en in den zin van pony-haar, hoofdhaar dat over het voorhoofd is gekamd en is afgeknipt even boven de wenkbrauwen, zoals bij een pony de manen van nature neerhangen. 

Zij (vlocht) het zware, bruine haar samen en kamde haar pony uit,  

(Eline Vere 1889: 2, 100)

reispak

 Gemakkelijk zittend, van stevige stof vervaardigd kostuum voor de reis.

Doddy vroeg waar mama dat aardige reispakje van daan had?

(De stille kracht 1900: 1, 29)

reticule

Dameshandtas van stof of van enig ander soepel materiaal, in de vorm van een zakje dat van boven dichtgetrokken kan worden.

n de andere hand had zij haar mof en hare oude, zwart satijnen réticule

(De Kleine Zielen 1901: 1, 2)
Reticule [via Wikimedia Commons]

revers

Boord of rand, veelal van verschillende stof of kleur, bevestigd aan de hals, de mouwen, de voorpanden e.d. van kledingstukken en bestemd om omgeslagen of omgevouwen te worden; omslag, opslag, overslag.

Hoe vind je mijn nieuwe overjas, met die fluweelen revers aan de mouwen? 

(De Kleine Zielen 1901: 1, 153)

rijglaars

Laars die om de voet en het onderste gedeelte van het been wordt geregen door middel van een veter die men kruiselings door maliën haalt of soms ook gedeeltelijk om haakjes slaat.

De losse veters harer rijglaarzen,

(Eline Vere 1889: 2, 86)

rips

Benaming voor een dichtgeweven geribde stof (oorspronkelijk katoen, later ook andere stoffen); daarnaast ribbetjesgoed geheten.

— Het trof Jeanne …, hoe elegant zij was in haar ooze toilet van zijden rips,  

(Eline Vere 1889: 1,59)

rok

Geklede, zwarte jas met weggesneden voorpanden; bij officiele of bijzondere, feestelijke of plechtige, gelegenheden gedragen; daarnaast bekend als de gewone dracht van kelners, ook wel van portiers en derg.

Onhandig, als een dikke timmerman in een rok, die hem te nauw scheen (een concertzanger), 

(Eline Vere 1889: 1, 217)

rotonde

Een lange ronde vrouwenmantel zonder mouwen.

— Zij … trok haar bonten rotonde van de schouders,

(Eline Vere 1889: 1, 19)

saffier

Zekere edelsteen, gewoonlijk hemelsblauw van kleur.

a, mijn vest is netjes: kijk er maar naar. … Nette knoopjes, hè: het zijn saffiertjes, ongeslepen, en cabochon,

(De Kleine Zielen 1901: 1, 178)

sarong

Indisch kledingstuk, bestaande uit een doek met kleurige tekening, die van de heupen afhangend gedragen wordt.

Maar Francis, benje in sarong en kabaai! 

(De Kleine Zielen 1901: 1, 198)
Vrouw in sarong met donkere kabaai [via Wikimedia Commons]

satijn

Gekeperde stof, waarbij de bindingsknopen zoveel mogelijk over de oppervlakte verspreid liggen, atlas; bepaaldelijk een zijden of halfzijden zeer glanzige stof van dien aard.

Een elegant ameublementje van dof blauw satijn, voor den kleinen salon der jonggehuwden,

(Eline Vere 1889: 2, 224)

schoeisel

Schoenwerk, schoenen. Zelden in toepassing op handschoenen.

Heur handen waren ijzig en klam in het strakke schoeisel van Peau de Suède, 

(Eline Vere 1889: 1, 219)

schort

Kledingstuk dat men voordoet om een ander kledingstuk te beschermen, oorspronkelijk kort en van het midden afhangend, thans in uiteenlopende vormen.

Eenige boeren en boerinnen, glimmende in Zondagsch laken en zijden schorten, liepen, het kerkboek in de hand, op den dorpsweg, 

(Eline Vere 1889: 2, 80)

sjaal

Omslagdoek.

Eene fruitvrouw …, mager als een riet, hoekig, in een vuile grijze shawl,

(Eline Vere 1889: 1, 37)

sleep

Lang afhangend en daardoor over de grond slepend deel van een kleed.

Op die eerste soirée had Bertha een lage japon, en een sleep,

(De Kleine Zielen 1901: 1, 169)

sleepjapon

Japon die in een sleep uitloopt.

Hare gasten …, de heeren met iets poenigs of bohémien-achtigs, de dames met te groote diamanten en verwelkte sleepjaponnen

(Eline Vere 1889: 3, 148)
Bruidsjapon met sleep [via Wikimedia Commons]

slip

Afhangend deel, afhangende punt, afhangend eind van een kledingstuk; oorspronkelijk een pand of eind dat door een split of andere tussenruimte van het geheel of van een ander pand of eind is gescheiden, vervolgens meer in het algemeen, maar gewoonlijk met de gedachte aan een deel dat in een punt of hoek uitloopt. Van een mantel, een jas, een hemd enz.

Terwijl zij … de slippen van haar te wijden mantel, die telkens openwoei, met haar kleine, verkleumde hand bij elkaâr poogde te houden,

(Eline Vere 1889: 1, 69)

smoking

Kort, van onderen recht afgesneden jasje met brede revers, gewoonlijk van zwarte stof, dat op feestmalen en avondpartijen wordt gedragen.

Twee heeren in rok en witte das; de andere in alle mogelijke gradatiën van heerenkleeding: gekleede jas, smoking, jaquet,

(De Kleine Zielen 1901: 1, 115)

sortie

Avondmantel zonder mouwen.

Georges hielp zijn dames met haar sorties,

(Eline Vere 1889: 2, 79)

sporthemd

Zichtbaar gedragen hemd met liggende boord er aan bevestigd.

Een breed, klein, stevig mannetje in een sporthemd, en een blauw overjasje en korten broek,

(De Kleine Zielen 1901: 1, 120)

sportpak

Pak dat veel vrijheid van beweging laat en bij voorkeur gedragen wordt bij de beoefening van sport, die geen speciale dracht vereist.

De koetsier … in een soort bruin sportpak met hooge laarzen een automobielpet op, 

(De Kleine Zielen 1901: 2, 5)

stof

Weefsel of ander uit draden vervaardigd en voor kleding of bekleding bestemd materiaal.

Zij, in hare zwarte kant, eene stof, die zij egenwoordig steeds placht te dragen, geleek enz.,  

(Eline Vere 1889: 3, 139)

strik

Verbinding van twee linten, touwen of dergelijke zaken, of van de beide uiteinden van een zelfde lint […] waarbij het ene stuk in lusvorm genomen wordt en het andere daaromheen gedraaid en vervolgens recht (bij de enkele strik) of in lusvorm (bij de dubbele strik) door ’t oog wordt gestoken, waarna het geheel wordt aangetrokken.

Haar bruidstoilet …, rijk maar eenvoudig, niets dan wit satijn, zonder kant of strikken

(Eline Vere 1889: 2, 109)

toilet

Het geheel van kleding, versierselen enz. dat iemand tot zijn beschikking heeft of waarmee hij zich op een bepaald ogenblik vertoont.

Zij vond het heerlijk zooveel aan haar toilet te kunnen bekostigen, als zij maar verkoos,

(Eline Vere 1889: 1, 33)

sjamberloek

Kamerjapon, thans alleen van mannen, vroeger ook van vrouwen.

Zij herinnerde zich, hoe V., kwijnende van zwakte, op haren divan had gelegen, in zijn Turkschen chambercloack

(Eline Vere 1889: 3, 138)

tweed

Zekere, in bepaalde bindingen geweven kledingstof, min of meer oneffen, soms genopt, waarin minstens twee verschillende kleuren zichtbaar zijn. Metonymisch voor uit tweed vervaardigde kleding

Wie geeft niet aan de wat stroeve plooien van ons serge, cheviot of tweed de eigene lijn zijner persoonlijkheid?

(Kleeding en de Man 1915: 9)
Beigebruin tweed herenwandelkostuum [via Wikimedia Commons]

vest

Nauwsluitend herenkledingstuk zonder mouwen en panden dat onder het jasje van een herenkostuum wordt gedragen zoals dat sinds het begin van de 19de eeuw gebruikelijk is en daarbij behoort. 

H. had zijn rok op de bank neêrgegooid, en stond zich, in vest en hemdsmouwen, zijn traditioneelen grog klaar te maken, 

(Eline Vere 1889: 1, 21)

veter

 Snoer met malies waarmee men rijgschoenen dichtmaakt, schoenveter.

Zij was … zeer jongensachtig, zooals zij op de leuning der bank, met de losse veters harer rijglaarzen en hare roode kousen, zat te wiegelen,

(Eline Vere 1889: 2, 86)

vlecht

Tot een (dikke) streng ineengevlochten hoofdhaar, vooral van vrouwen, respectievelijk elk van die strengen, als bepaalde haardracht, tres.

Heur rossig blond haar hing haar in eene dikke vlecht op den rug, 

(Eline Vere 1889: 2, 86)

voile

Doek van dunne, doorzichtige stof, lichte wijdmazige sluier, die inzonderheid van de hoed afhangend door vrouwen wordt gedragen ter verhulling van het gelaat.

Eenige dames zochten in den winkel fotografieën uit en zagen haar aan. Zij kon het niet helpen, maar ze meende waarlijk, dat ze even bloosde onder haar wit tule voiletje,

(Eline Vere 1889: 1, 143)
Jonge vrouw met hoedje met voile [via Wikimedia Commons]

volant

Rond- of schuingeknipte ongeplooide strook die aan één kant ergens op bevestigd zit.

Een rok van drie groote volants en een effen corsage, 

(Eline Vere 1889: 1, 36)

waaier

Meestal klein, gewoonlijk halfcirkelvormig en veelal opvouwbaar scherm dat, met de hand heen en weer bewogen, dient om het gezicht koelte toe te wuiven. Inzonderheid in de tropen ook in grotere afmeting.

Zij gevoelde plotseling berouw over haar openhartigheid tegenover dit coquette meisje, dat haar veêren waaier in- en uitplooide, 

(Eline Vere 1889: 1, 68)
waaier [via Wikimedia Commons]

wrong

Bundel of geheel van in elkaar gedraaid hoofdhaar die respectievelijk dat tegen het achterhoofd gelegd en vastgestoken is.

Zij … wond zich, met opgeheven armen, het loshangende haar tot eene glanzend bruine wrong,

(Eline Vere 1889: 1, 21)

zondagspak

Net pak, stel kleren dat op zondag of bij plechtige of feestelijke gelegenheden gedragen wordt; beste pak.

Eenige arbeiders in Zondagspak gingen met een eerbiedigen groet voorbij,

(Eline Vere 1889: 2, 75)

zoom

Uiteinde, rand, boord, ter versterking en/of versiering vaak voorzien van garnering. Bepaaldelijk de benedenrand, de onderste boord van een gewaad, japon e.d.

Terwijl Georges de kaarten zocht, sloeg Lili een weinig het zand van den zoom van haar japon af,

(Eline Vere 1889: 2, 35)

zwanendons

De kleine en zachte vederen van een zwaan, of van meer zwanen. —  Gebruikt als garnering op kleding.

Eline ging, statig als een beleedigde vorstin, in het zwanendons en peluche harer sortie de trap op, haar zitkamer binnen,

(Eline Vere 1889: 1, 215)
Cape van zijden velours afgezet met een rand zwanendons [via Wikimedia Commons]