Categorieën
WoordHoek

Oorlogsmoe

Hoewel oorlogsmoe een betrekkelijk jong woord is, gaat het verschijnsel ver terug.

De laatste tijd heb ik een paar keer mensen horen zeggen: “Ik word een beetje oorlogsmoe. Ik lees en kijk niet meer naar alles – het is me gewoon te veel.”

Het woord oorlogsmoe haalde recentelijk ook een krant. NRC schreef al een maand geleden:

We beginnen „een beetje oorlogsmoe” te worden – nu al, na twee weken. Militair historicus Christ Klep, de oldtimer onder de oorlogsduiders, zag het twintig jaar geleden al bij de Amerikaanse invasie van Irak, vertelde hij aan tafel bij talkshow M (KRO-NCRV): bij zoveel geweld en ellende beginnen mensen zich al gauw af te vragen: hoe lang gaat dit nog duren? ‘De wet van Klep’, zo noemde hij dit mechanisme in alle bescheidenheid.

In deze context kun je oorlogsmoe een cynisch woord noemen. Ja, het is aangrijpend om al het nieuws over de oorlog in Oekraïne te volgen, maar wij – de buitenstaanders – kunnen dat in vrijheid en veiligheid doen. Echt oorlogsmoe zijn de rechtstreeks betrokkenen: soldaten in de loopgraven bijvoorbeeld, maar bovenal burgers schuilend in kelders of metrostations.

Oorlogsvermoeidheid

Als je bedenkt dat er sinds het begin van de mensheid oorlogen zijn gevoerd, is oorlogsmoe een betrekkelijk jong woord. Het duikt pas aan het eind van de 19de eeuw op, samen met oorlogsmoeheid en oorlogsvermoeidheid. In 1891 schreef een krant, terugblikkend op de Amerikaanse burgeroorlog: “Na vier jaren van wederkeerig moorden kwam de vrede in het oorlogsmoede land en de Amerikaansche menschheid ademde weder lichter.”

Het woord maakte echt opgang tijdens de zogenoemde Tweede Boerenoorlog, de bloedige vrijheidsstrijd van Zuid-Afrikaanse ‘Boeren’ (Afrikaners) tegen de Britse kolonisators tussen 1899 en 1902. Die strijd werd op de voet gevolgd door de Nederlandse pers, die zeer op de hand was van de Afrikaners. Het Rotterdamsch Nieuwsblad schreef in september 1900, over de vechtlust van de Boeren:

Dat alles lijkt niet erg naar oorlogsmoeheid, veeleer naar een koppige, onvermoeibare taaiheid in het volhouden van een worstelstrijd, waarvan de einduitslag, als er geen wonderen gebeuren, niet twijfelachtig meer kan zijn.

Boerenoorlog

Helaas voor de Afrikaners was “Engeland noch oorlogsmoede, noch bereid om op voorwaarden van overgave in te gaan”, zo berichtten kort daarna diverse Nederlandse dagbladen. Pas een jaar later, in 1901, schreven zij: “De oorlogsmoeheid van de bevolking van Engeland is even groot als die der Britsche troepen in Afrika.”

Die oorlogsmoeheid werd deels in gang gezet door het grote aantal zieken en gewonden onder de Britse soldaten. Voorjaar 1901 schreef Het Nederlandsche dagblad hierover:

Te Southampton wordt ieder oogenblik de Kildonan Castle [een schip] met 1700 zieken, gewonden en „oorlogsmoeden” verwacht. Al die teruggekeerden zullen door hunne verhalen zeker den lust om dienst te nemen bij hunne landgenooten niet doen toenemen. De werving heeft in Engeland dan ook veel minder succes dan het vorige jaar.

Waarom “oorlogsmoeden” hier tussen aanhalingstekens staat, is mij niet duidelijk. Het lijkt erop dat het hier gaat om Britse soldaten die niet langer wilden vechten.

De hoop op vrede

Een paar jaar geleden werd het woord oorlogsmoe ook al gebruikt in verband met Oekraïne. Zo kopte het dagblad Trouw in april 2019: “Oorlogsmoe Donbass vreest voor wat de verkiezingen Oekraïne zullen brengen”. Die verkiezingen werden toen, zoals bekend, gewonnen door de huidige president Volodymyr Zelensky. Een paar maanden later leverde Zelensky de commandant uit van de pro-Russische separatisten die een belangrijke rol had gespeeld bij het neerhalen van de MH17, in ruil voor 24 door Rusland gevangen genomen Oekraïense zeelieden. Die commandant heet Volodymyr Tsemach. Bij zijn vrijlating kopte Trouw: “Oorlogsmoe Oekraïne ruilt Tsemach in voor zeelieden en de hoop op vrede”.

‘Men is den Oorlog moe’

Weliswaar is oorlogsmoe dus een betrekkelijk jong woord, de notie dat oorlog voeren bij de betrokken partijen tot uitputting of grote vermoeidheid kan leiden, is veel ouder. Ik beperk me hier tot één voorbeeld, een oud Nederlands lied, opgetekend in 1803, maar hoogstwaarschijnlijk dateert het uit de 17de of 18de eeuw. Tussen 1652 en 1784 voerden Nederland en Engeland maar liefst vier keer oorlog tegen elkaar. Na een van die oorlogen componeerde iemand een lied getiteld ‘Een Nieuw Lied, wegens het sluiten der Algemeene Vreede’. Het werd gezongen op de wijs ‘Wat is ons Land vol vreugd’ en de eerste twee coupletten luidden:

De Vreede is hersteld
Men vreest thans geen geweld
Men hoort kanon muscet en trom
Maer wel het vrolijk klakgebrom
Hoezee, Hoezee
Daer is de lieve Vree.

Men is den Oorlog moe
Tot zelfs Brittanje toe
Zo bloeid eerlang de Zeevaerdy
Gelijk voorheen aen Maes en Y
Hoezee, Hoezee
Daer is de lieve Vree.

Daer is de lieve Vree. Men was “den Oorlog moe”, de lieve vrede was weergekeerd en daardoor kon “de Zeevaerdy” – lees: de Nederlandse handel – weer bloeien. Alle reden dus voor een herhaald “Hoezee”. Het zal geen toeval zijn dat dit lied (onder meer) is opgenomen in een bundel getiteld De vrolyke zeeman, verheugd over de vrye zeevaart.


Wilt u automatisch op de hoogte worden gehouden van nieuwe afleveringen van WoordHoek? Schrijf u dan in voor Taalpost, de gratis e-mailnieuwsbrief van het Genootschap Onze Taal.

Ewoud Sanders is journalist en taalhistoricus. Hij schrijft elke week voor het Instituut voor de Nederlandse Taal.

Twitter: @ewoudsanders